Op 21 mei 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie zich nog eens duidelijk uitgesproken over een kwestie die regelmatig speelt in de internationale rechtspraktijk: als er meerdere aansprakelijke partijen uit meerdere lidstaten zijn, waar kunt u hen dan in rechte aanspreken? Het ging in deze zaak om de nasleep van de door de Europese Commissie in 2006 vastgestelde inbreuk op het kartelverbod van art. 81 EG, thans art. 101 VWEU, en van art. 53 EER-Overeenkomst. De inbreuk is gepleegd door chemiebedrijven, waaronder Akzo Nobel c.s., die zich bezighouden met de productie van waterstofperoxide. De inbreuk duurde van 1994 tot 2000 en bestreek het hele grondgebied van de EER. Naar het oordeel van de Commissie was sprake van één enkele voortgezette inbreuk op het kartelverbod. Benadeelde afnemers hebben hun schadevorderingen gecedeerd aan CDC, een in België gevestigde vennootschap die is opgericht speciaal met het doel de schadevorderingen geldend te maken. De inbreuk makende chemiebedrijven zijn gevestigd in verschillende lidstaten. Het enige bedrijf dat in Duitsland is gevestigd, is Evonik Degussa GmbH. CDC heeft Akzo Nobel c.s. in 2009 gedagvaard voor het Landgericht Dortmund, Duitsland, op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geleden schade. Nadat de zaak aanhangig was gemaakt heeft CDC haar vordering tegen Evonik Degussa ingetrokken wegens het bereiken van een schikking. De overgebleven verweerders hebben de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen op grond van de stelling dat in de leveringscontracten arbitrage- en forumkeuzebedingen waren opgenomen. Het Landgericht besloot de zaak te schorsen om aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van de EEX-Verordening. Het ging om de uitleg van de alternatieve bevoegdheidsregels van art. 6 onder 1 (oud, thans art. 8 onder 1) en art. 5 onder 3 (oud, thans art. 7 onder 2) van de EEX-Verordening. Art. 6 onder 1 verklaart in geval van pluraliteit van verweerders de rechter van de woonplaats van één hunner bevoegd, terwijl art. 5 onder 3 ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen bevoegd verklaart. Voorts komt in deze uitspraak de mogelijkheid van forumkeuze bij civielrechtelijke aansprakelijkheid wegens inbreuk op het Europees kartelverbod aan de orde. Ik beperk mij in deze bespreking tot één van de aan het Hof gestelde vragen: kan art. 6 onder 1 EEX ook worden toegepast wanneer de eiser afstand van zijn vordering heeft gedaan jegens de enige verweerder met woonplaats in de lidstaat van de aangezochte rechter, en zo ja, kan dat anders zijn indien de bepaling misbruikt zou worden? Advocaat-Generaal Jääskinen, die het Hof in deze zaak adviseerde, achtte hier het zogenoemde perpetuatio fori-beginsel van toepassing. Dat betekent dat voor de bevoegdheid van de rechter beslissend is het tijdstip waarop de zaak (in eerste aanleg) aanhangig wordt gemaakt, zodat een latere wijziging in de omstandigheden die de bevoegdheid bepalen aan die eenmaal bestaande bevoegdheid geen afbreuk kunnen doen. De omstandigheid dat CDC de vordering tegen Evonik Degussa heeft ingetrokken, zou de bevoegdheid van het Landgericht Dortmund ex art. 6 onder 1 dus in beginsel onverlet moeten laten aangezien de vordering werd ingetrokken nadat de zaak reeds aanhangig was gemaakt. Het hof volgt de A-G zonder uitdrukkelijk in te gaan op het perpetuatio fori-beginsel (r.o. 29), maar de annotator bij deze uitspraak in de NJ (Strikwerda) wijst erop dat uit diverse eerdere uitspraken van het hof (HvJ EG 13 juli 2006, nr. C-103/05 (Reisch/Kiesel), NJ 2008/79, m.nt. P. Vlas onder NJ 2008/76, en HvJ EG 11 oktober 2007, nr. C-98/06 (Freeport/Arnoldsson), NJ 2008/80, m.nt. P. Vlas onder NJ 2008/76) al kon worden afgeleid dat het beginsel in acht genomen dient te worden bij de toepassing van art. 6 onder 1. Vervolgens staat het hof nog even stil bij de vraag of sprake kan zijn van misbruik van deze regel. Met andere woorden, wat indien de eiser de in de aangezochte lidstaat gevestigde partij uitsluitend dagvaardt om bevoegdheid te crëeren voor de andere (niet in die lidstaat gevestigde) partijen? Het hof overweegt hierover dat indien de rechter zou vinden dat er aanwijzingen van misbruik zouden zijn, dat aan de rechter nog niet ambtshalve het recht geeft zich onbevoegd te verklaren. In dat geval is het aan de overgebleven verweerders om te stellen en voldoende aannemelijk te maken dat sprake is van misbruik van artikel 6 EEX.