Agenten wiens agentuurovereenkomst eindigt hebben op grond van een Europese richtlijn recht op een vergoeding voor aangebrachte klanten. De richtlijn is in de nationale wetgeving van de lidstaten geïmplementeerd en daarop kan een agent wiens contract wordt beëindigd een beroep doen, mits hij wel binnen een jaar zijn aanspraak kenbaar maakt. In München speelt rond 2009 een zaak waarbij de vraag rees of een agent ook aanspraak kan maken op een klantenvergoeding terzake van klanten die weliswaar al voordat de agent actief werd klant waren bij de principaal, maar niet voor de produkten of de merken voor de verkoop waarvan deze agent was aangesteld. De casus was als volgt: Als groothandelaar in brilmonturen verkoopt Marchon een assortiment monturen van verschillende modellen, merken en collecties aan een uit opticiens bestaande klantenkring. Voor de verkoop van haar monturen maakt Marchon gebruik van de diensten van verschillende handelsagenten. Elk van hen is belast met het tot stand brengen van de verkoop van monturen van één of meer bepaalde merken, en niet met het tot stand brengen van de verkoop van alle monturen uit haar assortiment. Iedere handelsagent concurreert zodoende binnen hetzelfde geografische gebied met de handelsagenten aan wie Marchon de verkoop van monturen van haar andere merken heeft toevertrouwd. Karaszkiewicz, die van september 2008 tot juni 2009 handelsagent was van Marchon, was door Marchon belast met de verkoop van monturen van de merken C. K. en F. Daartoe had Marchon haar een lijst verstrekt van opticiens aan wie het bedrijf reeds andere merken monturen verkocht. Karaszkiewicz onderhandelde met name met die opticiens over de verkoop van de monturen die aan haar waren toegewezen. Bij de opzegging van haar overeenkomst heeft Karaszkiewicz op grond van § 89b van het Handelsgesetzbuch een klantenvergoeding gevorderd van Marchon. Zij wees er in het bijzonder op dat opticiens die door haar inbreng voor het eerst monturen van de merken C. K. en F. hadden gekocht als „nieuwe klanten” in de zin van die bepaling moesten worden beschouwd, ook al stond hun naam reeds vermeld op de klantenlijst die Marchon aan haar had verstrekt. Het Landgericht München I (rechter voor de deelstaat Beieren) heeft de door Karaszkiewicz ingestelde vordering toegewezen, maar om redenen van billijkheid het bedrag dat betrokkene ter vergoeding had gevorderd, verminderd met de helft. De rechter was immers van oordeel dat het onderhandelingswerk van Karaszkiewicz werd vergemakkelijkt door het feit dat de nieuwe klanten die zij stelde voor Marchon te hebben aangebracht het bedrijf reeds kenden. Marchon heeft tegen de gewezen uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht München (hoogste rechter voor de deelstaat Beieren). Die rechter heeft die uitspraak bevestigd, waarop het bedrijf beroep in Revision heeft ingesteld bij het Bundesgerichtshof. Volgens de verwijzende rechter hangt de uitkomst van dat beroep af van de uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653, in het bijzonder van het antwoord op de vraag of een handelsagent in omstandigheden als in het hoofdgeding „nieuwe klanten” heeft aangebracht in de zin van die bepaling. De verwijzende rechter is van oordeel dat het begrip „nieuwe klanten” als bedoeld in de genoemde bepaling mogelijkerwijs slechts betrekking heeft op personen die vóór het optreden van de betrokken handelsagent geen zaken deden met de principaal. Toch vraagt hij zich af of geen ruimere uitlegging van die bepaling moet worden gehanteerd wanneer de handelsagent, gezien de verkoopstructuur van de principaal, slechts een deel van diens goederen verkoopt. Gelet op de geest en doelstelling van richtlijn 86/653, en met name de beoogde bescherming van de handelsagent in zijn betrekkingen met de principaal, zouden personen die bij de principaal nog nooit goederen hadden gekocht waarvan de verkoop aan de handelsagent is toevertrouwd, immers kunnen worden aangemerkt als „nieuwe klanten” in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), van de richtlijn, ook al hadden tussen die personen en die principaal transacties plaatsgevonden met betrekking tot andere goederen. Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Moet artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling volgens welke ,nieuwe klanten’ ook door de handelsagent aangebrachte klanten kunnen zijn die weliswaar reeds transacties verrichten met de principaal voor door hem verkochte producten uit een productassortiment, maar niet voor de producten waarvoor de principaal de alleenvertegenwoordiging voor de verkoop aan de handelsagent heeft toevertrouwd?” Bij arrest van 7 april 2016 (HvJEU 7 april 2016, zaak C-315/14, ECLI:EU:C:2016:211 – Macron Germany) overweegt het hof dat de handelsagent ook aanspraak kan maken op de klantenvergoeding ten aanzien van klanten die al eerder klant waren bij de principaal. Klanten die een handelsagent heeft aangebracht voor goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd door de principaal, zijn aan te merken als nieuwe klanten in de zin van die bepaling, ook al deden die klanten met betrekking tot andere goederen reeds zaken met die principaal, wanneer het voor de verkoop van de eerste goederen door die handelsagent noodzakelijk was om een specifieke zakelijke relatie aan te gaan, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter staat. Dit is zonder meer een voor de handelsagent gunstige uitspraak, maar het hof plaatst wel een kanttekening door te overwegen dat de handelsagent ook een voordeel geniet door het feit dat de klanten in kwestie reeds zaken deden met de principaal. De nationale rechter kan daar rekening mee houden bij de beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van de gevraagde klantenvergoeding.