Wie in een EU-lidstaat strafrechtelijk wordt veroordeeld kan elders in de Europese Unie worden aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel. Wat nu als de rechter die over de uitlevering moet beslissen vermoedt dat de veroordeelde geen menselijke behandeling te wachten staat in het land waar hij zijn straf moet uitzetten? Mag hij de uitlevering dan weigeren. Het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen (hogere regionale rechtbank te Bremen, Duitsland) zag zich in korte tijd twee keer met deze vraag geconfronteerd en vroeg het Hof van Justitie van de EU om uitleg. In zaak C-404/15 had een Hongaarse onderzoeksrechter twee Europese aanhoudingsbevelen uitgevaardigd tegen Pál Aranyosi, een Hongaars staatsburger, opdat strafvervolging kan worden ingesteld wegens twee diefstallen met braak die Aranyosi in Hongarije zou hebben gepleegd. In zaak C-659/15 PPU had een Roemeense rechtbank een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen Robert Căldăraru, teneinde in Roemenië een gevangenisstraf van één jaar en acht maanden, opgelegd wegens rijden zonder rijbewijs, ten uitvoer te kunnen leggen. Aangezien de twee mannen werden aangetroffen in Duitsland, dienden de Duitse autoriteiten de bevelen te onderzoeken. De rechter te Bremen stelde vast dat de omstandigheden waaronder Aranyosi en Căldăraru in respectievelijk de Hongaarse en de Roemeense gevangenis konden worden gedetineerd, in strijd waren met fundamentele rechten, in het bijzonder met het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. In zijn arresten van 10 juni 2014 en 10 maart 2015 heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens immers geoordeeld dat Roemenië en Hongarije fundamentele rechten hadden geschonden wegens de overbevolkte cellen in hun penitentiaire inrichtingen.1 De Duitse rechter verzoekt het Hof van Justitie daarom of, in dergelijke omstandigheden, de tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen kan of moet worden geweigerd, dan wel onderworpen aan de voorwaarde dat van de uitvaardigende lidstaat gegevens worden verkregen op grond waarvan kan worden nagegaan of de detentieomstandigheden in overeenstemming zijn met de grondrechten. In zijn arresten van 5 april 2016 wijst het Hof erop dat het absoluut verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen deel uitmaakt van de door het Unierecht beschermde grondrechten. Derhalve dient de voor de tenuitvoerlegging van het bevel verantwoordelijke autoriteit, indien zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dit gevaar te beoordelen voordat zij beslist over de overlevering van de betrokkene. Wanneer een dergelijk gevaar voortvloeit uit de algemene detentieomstandigheden in de betrokken lidstaat, kan de vaststelling van dat gevaar op zichzelf niet leiden tot de weigering om het bevel ten uitvoer te leggen. Aangetoond dient immers te worden dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene daadwerkelijk een dergelijk gevaar zal lopen vanwege de voor hem te verwachten detentieomstandigheden. Om te kunnen beoordelen of in het geval van de betrokkene van een dergelijk gevaar sprake is, dient de voor de tenuitvoerlegging van het bevel verantwoordelijke autoriteit aan de uitvaardigende autoriteit dringend te verzoeken om alle noodzakelijke gegevens over de detentieomstandigheden te verstrekken. Indien de voor de tenuitvoerlegging van het bevel verantwoordelijke autoriteit, in het licht van de verstrekte gegevens of van alle andere informatie waarover zij beschikt, vaststelt dat er voor de persoon tegen wie het bevel is uitgevaardigd een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, dient de tenuitvoerlegging van het bevel te worden uitgesteld totdat aanvullende gegevens worden verkregen die het bestaan van een dergelijk gevaar kunnen uitsluiten. Indien het bestaan van dit gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, dient deze autoriteit te beslissen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.